De komende maanden zullen de publieke omroepverenigingen vechten voor ieder zieltje, want het ledenaantal per 1 april bepaalt de zendtijd voor de komende vijf jaar. De procedure voor toewijzing van zendtijd moet op de schop, om kansen te bieden aan nieuwe toetreders die betere programma’s kunnen maken voor minder geld.
Hoewel donderdag pas de nieuwe Mediawet 2008 in werking trad, heeft de regering al weer een wijzigingsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Deze nieuwe Erkenningswet moet de basis zijn voor de komende zendtijdverdeling. De ledentelling per 1 april bepaalt de zendtijd en bijbehorende begroting voor iedere omroepvereniging in de periode 2010-2015.
Ten opzichte van de bestaande regeling is de systematiek flexibeler voor bestaande omroepverenigingen. Een omroepvereniging die per 1 april niet minimaal 150.000 leden heeft, vliegt eruit. Ieder extra lid boven de 150.000 geeft daarentegen meer zendtijd en meer geld. De wervingsacties zullen de komende maanden dus nog wel wat heftiger worden, want ieder zieltje telt.
Tegelijkertijd suggereert dat gevecht om de tientjesleden een bestaanscrisis die er niet is. De publieke omroepverenigingen hebben weinig te klagen. De begroting van de publieke omroep is hoger dan ooit tevoren en de toegangsdeur tot het bestel zit potdicht. De voorgestelde Erkenningswet maakt toegang tot het bestel voor nieuwkomers nog moeilijker dan het al was.
Nieuwe omroepverenigingen hebben minder leden nodig om in aanmerking te komen voor een ‘voorlopige erkenning’ (50.000), maar dan komt het echte probleem. De nieuwe wet eist namelijk dat een nieuwe omroepverenigingen zich “naar stroming en naar voorgenomen media-aanbod wat betreft genre, inhoud en doelgroepen zodanig onderscheiden van de [bestaande] omroepverenigingen, dat de verscheidenheid van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst wordt vergroot en een vernieuwende bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau.”
Om er als nieuwkomer bij te komen, moet je dus iets doen wat volgens de minister en zijn adviseurs daadwerkelijk vernieuwend is. Hetzelfde doen als een bestaande omroepvereniging, maar dan veel beter of efficiënter, is niet voldoende. Het systeem is daarmee fundamenteel behoudend: als twee omroepverenigingen, een bestaande en een nieuwe, zich met vergelijkbare programmering willen richten op vergelijkbare doelgroepen, dan wint niet degene die de mooiste programma’s gaat maken voor het minste geld. Nee, degene die wint is degene die al in het bestel zit.
De verklaring voor dit conservatisme? Er moeten niet te veel omroepverenigingen in het bestel komen. Dat klinkt logisch, maar het is een zelf gecreëerd probleem. Een omroepvereniging die eenmaal in het bestel zit, kan er namelijk moeilijk uit. Je kan je erkenning kwijt raken door onder de 150.000 leden te zakken of door een strafbaar feit te plegen, maar niet door aanhoudend matige programma’s te maken van al dat publieke geld. Pas als een omroepvereniging 10 jaar achter elkaar ernstig verzaakt, heeft de minister de bevoegdheid (maar niet de verplichting) om geen nieuwe concessie te verlenen. Het is dus heel moeilijk om in het bestel te komen. Maar als je er eenmaal in zit, is het bijna onmogelijk om er nog uit te komen.
Dit kunstmatige drukteprobleem rechtvaardigt niet het buitensluiten van nieuwkomers. De oplossing voor het probleem is bovendien eenvoudig: een maximumaantal omroepverenigingen erkennen. Bijvoorbeeld 15. Zijn er meer dan 15 omroepverenigingen die om een erkenning vragen en voldoen aan de formele criteria, dan moet de minister hun plannen vergelijken. Wat voor programma’s willen ze maken en hoeveel geld hebben ze daarvoor nodig? De 15 beste krijgen de erkenning, de rest valt af.
Moet een omroepvereniging die haar erkenning kwijt raakt dan de deuren sluiten? Helemaal niet. Die kan gewoon programma’s blijven maken, maar nu in opdracht van zowel publieke als commerciële omroepen. De vereniging kan zich bovendien op de vrije markt bezighouden met allerhande nieuwe media initiatieven, onbelemmerd door regels en beschuldigingen over oneerlijke concurrentie. Na vijf jaar kan de omroepvereniging terug komen uit de commerciële wildernis en andermaal meedingen naar een erkenning. Uitgerust en vol met nieuwe ideeën en inspiratie. Als een verzuurde wetenschapper die terugkomt van een verfrissende sabbatical in een warm land.
Kunnen we werkelijk niet vijf jaar zonder (willekeurig voorbeeld) de TROS? En dan bedoel ik nog niet eens de leukste programma’s van de TROS: die kunnen andere omroepverengingen gewoon bij de TROS bestellen en in hun eigen zendtijd uitzenden. Nee, het gaat om de vraag of we echt niet vijf jaar zonder de TROS-programmering als geheel kunnen. Ik denk dat wij dat overleven. Ik denk zelfs dat wij zowat iedere omroepvereniging wel vijf jaar kunnen missen. De beste programma’s komen geheid terug in de programmering van de andere omroepverenigingen. En als we gedurende die vijf jaar tot de ontdekking komen dat we een bepaalde omroep echt niet kunnen missen, leggen we na vijf jaar de rode loper weer uit.
De Tweede Kamer heeft nu de gelegenheid de voorgestelde Erkenningswet zodanig aan te passen, dat er gelijke kansen ontstaan voor alle potentiële publieke omroepverenigingen, nieuw en oud. Dat leidt geheid tot betere programma’s voor minder geld. Wie kan daar nou tegen zijn?