De publieke omroep – waar is de uitgang?

Door de aanhoudende wegwerkzaamheden was het Hilversumse Mediapark in 2008 voor onbekenden vrijwel onmogelijk te bereiken. En wie vanuit het Mediapark terug naar de buitenwereld wilde, merkte al snel dat dat eigenlijk niet de bedoeling is. Als het aan minister Plasterk ligt, wordt deze situatie gecodificeerd.

Oorspronkelijk gepubliceerd in Mediaforum 2009-1.

Sinds 1 januari 2009 beschikken wij over een gloednieuwe Mediawet.[1] Net als zijn voorganger zal ook deze wet al snel een van de meest geamendeerde wetten van ons land zijn. De eerste wijzigingsvoorstellen dienen zich al aan. Uiterlijk 19 december 2009 moet de Europese Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten geïmplementeerd zijn – een wetsvoorstel wordt binnenkort bij de Tweede Kamer verwacht.[2] Het zou mij persoonlijk verbazen als de implementatie van de richtlijn in de nieuwe Mediawet zo’n eenvoudige exercitie wordt als tot nu toe wordt gesuggereerd. De Tweede Kamer moet bovendien opnieuw nadenken over de aanpak van haatzaaiende zenders: naar aanleiding van de kritiek van Hins in dit blad[3] heeft de Eerste Kamer de Minister ertoe gebracht de hierop ziende bepalingen niet in werking te laten treden.[4]

Allereerst moet de Tweede Kamer zich echter buigen over de Erkenningswet (wetsvoorstel 31804). Deze wet wijzigt de criteria en procedures voor de erkenning en financiering van publieke omroepverenigingen. De bedoeling is dat de wet nog vóór de zomer in werking treedt, want de concessies voor de nieuwe periode 2010-2014 moeten in de tweede helft van dit jaar verleend worden. De komende maanden zullen de publieke omroepverenigingen vechten voor ieder lid, want het ledenaantal per 1 april bepaalt de zendtijd voor de komende vijf jaar. De nieuwe regeling is flexibeler voor bestaande omroepverenigingen. A- en B-omroepen verdwijnen; boven het minimale ledenaantal van 150.000 geeft ieder lid meer zendtijd en meer geld. Ieder zieltje telt.

De voorgestelde Erkenningswet maakt toegang tot het bestel voor nieuwkomers nog moeilijker dan het al was. Het nieuwe artikel 2.26 eist namelijk dat nieuwe omroepverenigingen zich “naar stroming en naar voorgenomen media-aanbod wat betreft genre, inhoud en doelgroepen zodanig onderscheiden van de [bestaande] omroepverenigingen, dat de verscheidenheid van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst wordt vergroot en een vernieuwende bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau.”

In de toelichting legt de minister uit: “Als bestaande omroepen alle onderwerpen en doelgroepen al in hun programmering bestrijken en bereiken, dan is er geen reden om de nieuwe omroep toe te laten, zelfs al vertegenwoordigt deze wel een andere maatschappelijke stroming.”[5] Om er als nieuwkomer bij te komen, moet je dus iets doen wat volgens de minister en zijn adviseurs daadwerkelijk vernieuwend is. Hetzelfde doen als een bestaande omroepvereniging, maar dan veel beter of efficiënter, is niet voldoende.

Het systeem is daarmee fundamenteel behoudend: als twee omroepverenigingen, een bestaande en een nieuwe, zich met vergelijkbare programmering willen richten op vergelijkbare doelgroepen, dan wint niet degene die de mooiste programma’s gaat maken voor het minste geld. Nee, degene die wint is degene die al in het bestel zit. De verklaring voor dit conservatisme? Volgens de minister moeten er niet te veel omroepverenigingen in het bestel komen, “anders bezwijkt het bestel uiteindelijk aan zijn eigen openheid.” Dat klinkt logisch, maar het is een zelf gecreëerd probleem. Het publieke omroepkasteel heeft namelijk geen bruikbare uitgang. Je kan je erkenning kwijt raken door onder de 150.000 leden te zakken of door een strafbaar feit te plegen, maar niet door aanhoudend matige programma’s te maken van al dat publieke geld.  Pas als een omroepvereniging 10 jaar achter elkaar ernstig verzaakt, kan de minister een nieuwe concessie weigeren, aldus het gewijzigde artikel 2.32. Geen wonder dat het proppen wordt

Dit kunstmatige drukteprobleem rechtvaardigt niet het buitensluiten van nieuwkomers. Waarom zouden de bestaande omroepen minder moeten presteren dan nieuwkomers? De oplossing voor het probleem is bovendien eenvoudig: een maximumaantal omroepverenigingen erkennen. Bijvoorbeeld 15. Zijn er meer dan 15 concessieaanvragen die voldoen aan de formele criteria (ledenaantal, solvabiliteit e.d.), moet de minister ze aanvragen vergelijken. Welke programmering willen de aanvragers maken? Voor welke doelgroepen? Hoeveel geld hebben ze daarvoor nodig? De 15 beste krijgen de erkenning, de rest valt af.

Moet een omroepvereniging die haar erkenning kwijt raakt dan de deuren sluiten? Helemaal niet. Die kan gewoon programma’s blijven maken, maar nu in opdracht van andere publieke of commerciële omroepen. De vereniging kan zich bovendien op de vrije markt bezighouden met allerhande nieuwe media initiatieven, onbelemmerd door regels en beschuldigingen over oneerlijke concurrentie. Na vijf jaar kan de omroepvereniging terug komen uit de commerciële wildernis en andermaal meedingen naar een (voorlopige) erkenning. Uitgerust en vol met nieuwe ideeën en inspiratie. Als een verzuurde wetenschapper die terugkomt van een verfrissende sabbatical in een warm land.

Ik denk dat wij zowat iedere omroepvereniging wel vijf jaar kunnen missen, zeker als we daar een betere voor terugkrijgen. De beste programma’s komen geheid terug in de programmering van de andere omroepverenigingen. En als we gedurende die vijf jaar tot de ontdekking komen dat een bepaalde omroep echt onmisbaar is, leggen we na vijf jaar de rode loper weer uit.

De voorgestelde regeling voor de erkenning van nieuwe publieke omroepen komt neer op discriminatie onder zowel het EG-recht als het EVRM. Een programmatoets voor nieuwkomers is alleen eerlijk als ook de bestaande omroepen een programmaplan moeten indienen – en alle plannen vervolgens langs dezelfde meetlat worden gelegd. De Tweede Kamer heeft nu de gelegenheid de voorgestelde Erkenningswet zodanig aan te passen, dat er gelijke kansen ontstaan voor alle potentiële publieke omroepverenigingen, nieuw en oud. Dat  leidt geheid tot betere programma’s voor minder geld. Wie kan daar nou tegen zijn?


[1] Stb. 2008, 583. Zie het themanummer Mediaforum 2008-4.

[2] Zie het themanummer Mediaforum 2008-2.

[3] A.W. Hins, ‘Haatzaaiende zenders en de nieuwe Mediawet’, Mediaforum 2008-4, pp. 164-167.

[4] Stb. 2008, 585.

[5] Kamerstukken II 2008-2009, 31 804, nr. 3, p. 11.

Leave a Reply