Mooie woorden sprak de regering deze week over het recht op vrije toegang tot internet. Maar actie hoeven we niet te verwachten. Een gemiste kans of verstandige realpolitik?
In juni schreef ik op NU.nl over de uitspraak van het Franse constitutionele hof uit juni, dat burgers een recht hebben op toegang tot internet. De uitspraak blijft ook in Nederland nabranden. Kamervragen uit de Groenlinks-fractie waren voor minister Verhagen van buitenlandse zaken afgelopen donderdag aanleiding namens de Nederlandse regering antwoord te geven op de vraag: bestaat er een grondrecht op toegang tot internet?
Binnen de beperkingen van het vraag- en antwoordformat van schriftelijk kamervragen, schrijft Verhagen mooie woorden. De regering “ziet vrije toegang tot en gebruik van het internet als een uitvloeisel van de vrijheid van meningsuiting.” Even laterop zegt de minister ononwonden: “Vrije toegang tot het internet is heden ten dage onmisbaar voor een daadwerkelijk genot van de vrijheid van meningsuiting.”
Het is te prijzen dat de regering zich zo onomwonden uitspreekt voor vrije toegang tot internet. Des te vervelender is het dat zij die woorden niet in daden wil omzetten. Verhagen stelt als eerste dat het onnodig is zijn standpunt formeel vast te leggen, bijvoorbeeld in Nederlandse wetgeving, omdat “de nationale jurisprudentie zich reeds op een soortgelijke wijze heeft ontwikkeld.”
Was het maar zo’n feest. De voetnoot bij deze stelling citeert een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam uit 2006, over een man die op internet homo’s had beledigd en doodgewenst:
“Vrijheid van meningsuiting is een belangrijke verworvenheid in de samenleving. Het internet is een uitstekend en makkelijk toegankelijk medium om van deze vrijheid gebruik te maken en een mening te uiten.”
Het citaat klinkt heel mooi, maar er staat zeker niet dat er een grondrecht bestaat op toegang tot – en gebruik van – internet. Dat wordt nog duidelijker als je de direct daarop volgende zinnen van de uitspraak leest:
“De keerzijde hiervan is dat een ieder, zonder enige hinder of controle, teksten openbaar kan maken waardoor anderen onnodig gekwetst en gegriefd worden, terwijl met dit openbaar maken van dergelijke uitlatingen geen te respecteren doelen worden gediend. Overschrijding van de grenzen van het aanvaardbare dient dan ook te worden bestraft.”
Anders gezegd: het internet is een heel belangrijk medium om informatie te verspreiden en ontvangen, en juist daarom moeten schendingen van de regels hard worden aangepakt. Op zich een begrijpelijke redenering, maar geen ondersteuning voor de stelling van de minister.
In mijn ervaring zijn rechters best bereid internettoegang af te laten sluiten als een internetgebruiker zich misdraagt – zonder zich daarbij noodzakelijkerwijs rekenschap te geven van het belang van internettoegang voor volwaardige deelname aan de samenleving. En als mensen recht hebben op internet, hebben zij dan ook recht op een open en vrij internet? Gaat Nederland internationaal actievoeren?
Gaat Verhagen steun geven aan het “I proxy Iran” project, om overtollige servercapaciteit van universiteiten, instanties en bedrijven te gebruiken voor het opzetten van anonieme proxy servers waarvan Iraniërs gebruik kunnen maken om zo anoniem op internet hun standpunten te ventileren?
Ook op dit punt luidt het antwoord van deze regering: neen. Niet alleen wat nationale wetgeving betreft, maar helemaal wat internationale actie betreft talkt Verhagen de talk, maar walkt hij niet de walk. Nederland gaat niet optreden tegen bedrijven die aan kwade regimes software leveren om het internet te censureren. Verhagen zegt geen financiële steun toe aan het systeem om Iraanse burgers te helpen aan anonieme, ongecensureerde internettoegang.
Op zich is het begrijpelijk dat Nederland niet een potje internationaal gaat gidslanden op het gebied van internetvrijheid. In de buitenlandse politiek gaat het om het nationale belang, niet om mooie idealen. Evenzeer begrijpelijk is het dat de regering niet ieder standpunt dat men in antwoord op kamervragen inneemt, meteen gaat omzetten in nationale wetgeving. Daarvoor zijn er te veel kamervragen, te veel meningen en te weinig tijd.
Maar wat moeten we dan met de mooie woorden van de regering over het recht op vrije toegang tot internet? Ik ben nog niet cynisch genoeg om te zeggen: inlijsten en savoureren, want verder koop je er niks voor.
Oorspronkelijk gepubliceerd op NU.nl.