Oorspronkelijk gepubliceerd in AMI 2016/4 [PDF].
De “tussenpersoon wiens diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken”, jegens wie de rechthebbende op grond van artikel 11, derde zin van de IE Handhavingsrichtlijn, een rechterlijk verbod moet kunnen krijgen, omvat niet alleen de beheerder van een elektrische marktplaats als aan de orde het arrest L’Oréal/eBay uit 2011,[1] maar ook de beheerder van een ouderwetse, fysieke markthal. Aan de huurder van zo’n marktplaats, die aan afzonderlijke marktkramers verkoopstands en standplaatsen voor marktkramen verhuurt, kunnen dus anti-piraterijmaatregelen worden opgelegd als in die bepaling voorzien, onder dezelfde voorwaarden als die het Hof in dat arrest heeft geformuleerd met betrekking tot de beheerder van een elektronische marktplaats.
Uit deze korte weergave van de kern van dit arrest blijkt dat het in dit arrest vooral gaat om twee vraagstukken: de reikwijdte van het begrip “tussenpersoon”, en de modaliteiten van de verplichtingen die aan zo’n tussenpersoon kunnen worden opgelegd. Op beide punten geeft het Hof ogenschijnlijk voor de hand liggende antwoorden, waarbij niettemin vraagtekens kunnen worden geplaatst. Daarbij is mogelijk van belang dat de eis in deze zaak is ingesteld op grond van merkinbreuk, en dat niet vaststaat dat de uitkomst in de context van auteursrechthandhaving dezelfde zou zijn. Continue reading “De verplichtingen van analoge tussenpersonen: annotatie bij HvJEU 7 juli 2016, zaak C-494/15 (Tommy Hilfiger c.s. / Delta Center)”