Tussen netneutraliteit en netwerkconcurrentie

Opiniestuk geschreven met Pepijn van Ginneken, ter inleiding van Mediaforum 2012-7/8 – een themanummer over netneutraliteit.

Op 1 januari 2013 treedt de Nederlandse regeling inzake netneutraliteit in werking, neergelegd in het nieuwe artikel 7.4a Telecommunicatiewet. Nederland is na Chili het eerste land met een dergelijk gebod van netneutraliteit. De regeling, geïntroduceerd door een amendement in de Tweede Kamer, wil opkomen voor een open en vrij internet dat iedereen toelaat om alle diensten en websites te bezoeken en iedereen de mogelijkheid geeft om nieuwe, innovatieve diensten en websites aan te bieden. Providers mogen diensten van derden (video, VoIP, messaging en dergelijke) niet discrimineren ten voordele van diensten die ze zelf aanbieden.

Op Europees niveau werd al langer uitgebreid gedebatteerd over dit thema, en werden als gevolg daarvan de nodige basisregels vastgelegd in de in 2009 aangepaste telecomrichtlijnen. Deze regels gaan in de eerste plaats uit van een sterke transparantie, waarbij operators altijd duidelijk moeten aangeven wat voor differentiatie en maatregelen ze toepassen om congestie onder controle te houden. Verder krijgen de nationale toezichthouders de opdracht om marktontwikkelingen op de voet te volgen en indien nodig in te grijpen.

De Nederlandse regeling gaat verder dan het Europese telecomkader en beoogt discriminatie van tevoren te verbieden. In dit themanummer wordt de Nederlandse alleingang vanuit verschillende invalshoeken belicht. Allereerst introduceert Jannetje Bootsma de hoofdregel van het nieuwe artikel 7.4a Tw en de verschillende uitzonderingen daarop. Vervolgens wordt de regeling nader beschouwd in het licht van de Europese interne markt (Jasper Sluijs) en de vrijheid van meningsuiting (Matthijs van Bergen). Zet men die artikelen tegenover elkaar, dan is duidelijk dat het gezichtspunt van de kijker van grote invloed is op het oordeel dat men heeft: is artikel 7.4a – gechargeerd gezegd – een nodeloze en schadelijke doorkruising van de interne markt, of een lichtend voorbeeld van hoe de wetgever het open en vrije internet kan voorzien van een grondrechtelijke bescherming? Tot slot bieden Matthijs Visser en Wouter de Weert een economische blik op netneutraliteit: welke incentives hebben marktdeelnemers om het gedrag te vertonen dat artikel 7.4a beoogt te voorkomen, en welke onvoorziene economische consequenties zal de regeling mogelijk hebben?

Continue reading “Tussen netneutraliteit en netwerkconcurrentie”

De wet van Murphy – Het Premier League-arrest van het Hof van Justitie en de toekomstige exploitatie van uitzendrechten

Mogen voetbaluitzendrechten territoriaal exclusief verkocht worden? Mag de import van buitenlandse satelliettelevisiepakketten en -decoders worden verboden om stadionbezoek te stimuleren? Zit er überhaupt wel auteursrecht op (uitzendingen van) voetbalwedstrijden, of alleen maar op ingemonteerde logo’s en jingles? Dat zijn de belangrijkste vragen die aan de orde komen in dit arrest van het Hof van Justitie dat, afhankelijk van wie je het vraagt, zal leiden tot radicale aanpassingen in de exploitatie van uitzendrechten of alleen tot wat meer muziek en plaatjes in voetbalprogramma’s.

Artikel geschreven met Pepijn van Ginneken, gepubliceerd in Mediaforum 2011-11/12 [PDF]

Continue reading “De wet van Murphy – Het Premier League-arrest van het Hof van Justitie en de toekomstige exploitatie van uitzendrechten”

Wetsvoorstel Audiovisuele Mediadiensten – een eigenzinnige implementatie van een gebrekkige richtlijn

De Tweede Kamer debatteert binnenkort over het wetsvoorstel dat de Mediawet 2008 moet aanpassen aan de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten. Het voorstel doet een moedige poging een conceptueel ingewikkelde en gebrekkige richtlijn om te zetten in bruikbare en begrijpelijke nationale wetgeving. Regels voor commerciële omroepen worden versoepeld, de publieke omroep was vorig jaar al bediend. Tegelijkertijd maakt de wetgever met zijn eigenzinnige implementatie van definities uit de Richtlijn de toepassing ervan nog moeilijker dan het al is. Vooral voor aanbieders van on-demand diensten breken onzekere tijden aan: de mate waarin bepaalde onderdelen van hun dienstverlening onder de diverse nationale mediaregels vallen, is vrijwel niet te voorspellen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Mediaforum 2009-5.

Continue reading “Wetsvoorstel Audiovisuele Mediadiensten – een eigenzinnige implementatie van een gebrekkige richtlijn”

De kunst van het onzichtbaar blijven – het auteursrecht van de reproductiefotograaf

Wie een museum bezoekt, komt daar vaak bordjes tegen met ‘verboden te fotograferen’. Achterop de briefkaarten in de museumwinkel staat even vaak een copyrightvermelding van het museum. Die bordjes en © tekens staan meestal niet alleen bij werken van kunstenaars die niet of minder dan 70 jaar dood zijn. Kennelijk willen veel musea gebruik en exploitatie van afbeeldingen van hun kunstwerken reguleren. Gegeven de kosten die musea maken om van de werken in hun collectie hoogwaardige reproducties te maken en hun vaak beperkte financiële middelen, is dat alleszins begrijpelijk. Maar, doelredeneringen daargelaten, daarmee is de auteursrechtelijke vraag nog niet beantwoord: pleeg ik werkelijk auteursrechtinbreuk als ik op basis van een briefkaart van de Nachtwacht duizend Nachtwachtbekers laat maken? Heb ik echt de toestemming van het Louvre nodig om mijn dichtbundel te illustreren met een afbeelding van de Mona Lisa afkomstig van de museumwebsite?

In dit artikel bespreek ik de auteursrechtelijke beschermbaarheid van fotografische reproducties van hoofdzakelijk tweedimensionale kunstwerken (schilderkunst, fotografie, handschriften etc.).

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in de Dommering-bundel.

Continue reading “De kunst van het onzichtbaar blijven – het auteursrecht van de reproductiefotograaf”

Effectief procederen tegen anonieme internetgebruikers

De Hoge Raad heeft in het arrest Lycos/Pessers uit 2005 bevestigd dat een internetaanbieder onder bepaalde omstandigheden verplicht kan worden om de naam- en adresgegevens van een klant te verstrekken aan een derde die meent dat de klant hem onrechtmatig heeft bejegend. Zodoende kan op last van de rechter de anonimiteit van internetgebruikers worden doorbroken. De wens om te voorkomen dat een internetgebruiker zich ongestraft anoniem kan misdragen is begrijpelijk. De in de jurisprudentie ontwikkelde procedure heeft echter als nadeel dat de anonieme gebruiker géén partij wordt in de procedure waarin zijn anonimiteit in het geding is en daarom onvoldoende mogelijkheden heeft om uiteen te zetten waarom hij die uiting – anoniem – mocht doen. Bovendien wordt zijn internetaanbieder opgescheept met de lastige en kostbare taak om een publicatie te beoordelen en verdedigen zonder voldoende kennis van de feiten. Het is tijd voor een wettelijke regeling die de tegemoet komt aan de belangen van de beschadigde derde, de anonieme internetgebruiker en de internetaanbieder.

Oorspronkelijk verschenen in het Nederlands Juristenblad [pdf].

Continue reading “Effectief procederen tegen anonieme internetgebruikers”